Over de ziel – daar waar de mens geworteld is in het eeuwige

kleuren 12Het is een veelgehoorde kreet tegenwoordig: leef in het nu, geniet van het moment! Wat ook in dit goedbedoelde advies doorklinkt is de druk om er op eigen houtje iets van te maken: ‘het leven is een feest, maar je moet wel zelf de slingers ophangen.’ Maar is dat waar het om gaat? Welmoed Vlieger laat zich gidsen door drie mystieke denkers: Eckhart, Kierkegaard en Hammarskjöld.

 

‘Dan komt het ogenblik, en als het ogenblik dan komt, begrijpt de stille lelie dat nu het ogenblik gekomen is, en hij benut het. O jij, diepzinnige leermeester van de eenvoud, zou het ook mogelijk zijn om het ogenblik te treffen terwijl men praat? Nee, alleen maar door te zwijgen treft men het ogenblik. Als men spreekt, al zegt men maar één woord, verliest men de greep op het ogenblik. Alleen in de stilte is het ogenblik. Daarom moet men heel stil zijn, wil men opmerken ‘nu is het er’.[1]

Zwijgen

Het citaat is afkomstig uit het boekje De lelie des velds en de vogel des hemels van de Deense filosoof, theoloog en schrijver Søren Kierkegaard (1813-1855). Leven in het nu heeft voor Kierkegaard alles te maken met een opmerkzaamheid die geworteld is in een houding van ontvankelijkheid. Het grote verschil met de moderne variant is dan ook precies de afwezigheid van het idee van maakbaarheid, die sussende stem die zegt dat we niets of niemand nodig hebben om het leven tot een feest te maken, mits we het zelf maar genoeg willen. Kierkegaard houdt daarentegen de Godsverhouding overeind, het besef van wat hij in een andere passage de ‘beweging der oneindigheid’ noemt, een dynamiek die alleen in de stilte op gang kan komen. Dat deze stilte hem ernst is (een ernst die overigens nooit geheel is verstoken van een zweem van ironie) blijkt wel uit het vervolgcitaat: ‘Dat is juist het ongeluk in het leven van de meeste mensen: dat nooit het ogenblik vernomen wordt, dat in hun leven het eeuwige en het tijdelijke steeds gescheiden blijven. En waarom? Omdat zij niet konden zwijgen.’

De thematiek van het zwijgen vinden we niet alleen bij Kierkegaard maar ook bij beroemde mystici zoals Ruusbroeck, Etty Hillesum en Dag Hammarskjöld. Oog krijgen voor het eeuwigheidkarakter van het nu houdt voor allen altijd een loslaten of zijn-laten in, een houding van gelatenheid die zo mooi tot uitdrukking komt in dit begrip ‘zwijgen’. Dat Kierkegaard dichter aansluit bij de mystieke traditie dan meestal wordt aangenomen mag vooral blijken uit zijn sterke verwantschap met de middeleeuwse filosoof/mysticus Meister Eckhart (ca. 1260 – ca. 1328). Een begrip als ‘grond’, dat bij Kierkegaard direct verband houdt met het ogenblik als de vereniging van het nu met het eeuwige, is moeilijk te begrijpen als je zijn denken niet ziet tegen de achtergrond van de christelijke mystieke traditie en in het bijzonder het denken van Eckhart. Maar laten we nu eerst die eeuwigheid eens wat nader onder de loep nemen.

Eeuwigheid

Bestaat er een eeuwigheid? Het is een irrelevante vraag omdat deze niet te beantwoorden is buiten mijn concrete bestaan om. Niet voor niets stelt Kierkegaard dat ‘de hoogste objectiviteit zich pas blootgeeft in de hoogste subjectiviteit’ – een uitspraak die uiteindelijk neerkomt op de vraag of we bereid zijn op zoek te gaan naar het eigenlijke diepste zelf, met het vermoeden dat de grond van dat zelf God is, het eeuwige, als zin en fundament van het bestaan. Het startpunt moet dan ook steeds mijn concreet aanwezige, existentiële situatie zijn omdat dáár de heilige grond ligt die ik – mits ik hier voor open sta – betreden moet. Dit kapitale onderscheid tussen ‘de waarheid op zich’ en ‘de waarheid voor mij’ is voor de zelfverklaarde ‘antifilosoof’ cruciaal: ‘Het gaat erom een waarheid te vinden die waarheid is voor mij, de idee te vinden waarvoor ik wil leven en sterven.’ Waarheid is met andere woorden geen dogmatisch of wijsgerig vraagstuk maar een concrete levenstaak, die alleen door een zelf genomen besluit kan worden bepaald en in het concrete handelen tot uitdrukking komt. Óf er een eeuwigheid bestaat is dus eigenlijk niet de juiste vraag. Waar het om gaat is: hoe serieus neem ik, nemen wij de eeuwigheid?

Paradox

Bij Meister Eckhart heet de Eeuwigheid – in lijn met de platoniserend christelijke traditie – ‘eeuwig nu’. Eckhart meent dat dit eeuwige nu voortdurend en dynamisch oplicht in de grond van de ziel, in dat deel van de mens dat in het eeuwige geworteld is. Het is een proces dat zich voortdurend herneemt en dat Eckhart, met het oog op de ontvankelijke, passieve houding die dit van de kant van de mens vraagt, de ‘Godsgeboorte in de ziel’ noemt. Om contact te maken met dit eeuwige nu moeten we ons losmaken van onze in tijd verlopende, hardnekkige pogingen om identiteit te zoeken in werkelijkheidsfragmenten. Het komt er op aan innerlijk leeg en ontvankelijk te worden, in te keren in de zielsgrond. Hier in de grond, waar ‘de veelheid van de tijd’ geen vat op heeft en  tijd en eeuwigheid samen vallen, ‘is het middel zwijgen’, aldus Eckhart. De mens die in deze grond – dit eeuwige nu – geworteld is, leeft ook in de reële tijd werkelijk in het tegenwoordige nu. Zijn concrete handelen en spreken worden niet ingegeven door de herinneringen, gedachten en verlangens die voortdurend, als van buitenaf, de kop opsteken maar worden uit die grond ‘geboren’, spontaan, zonder doel of waarom. Iemand die zo leeft, is in praktijk wat in theorie helemaal niet kan: de verbinding tussen het eeuwige met het tijdelijke, het ene met het vele, kortom, de ultieme paradox.

Waagstuk

Leven als paradox is durven leven als een vergankelijk mens in wie de eeuwigheid gestalte krijgt. Wat is eeuwigheid dan wel? Voor zowel Kierkegaard als Eckhart is dit veel dichterbij dan vaak gedacht wordt. Niet in onbereikbare dimensies en metafysische speculaties, maar hier, in de concrete werkelijkheid van alledag. Met name Kierkegaard geeft hier een confronterende draai aan.  Eeuwigheid  is het appèl tot de voorwaartse beweging in ons bestaan, de uitnodiging tot het zetten van de volgende stap tegen alle angst en vertwijfeling in, juist door ons het menselijke besef te schenken van de mogelijkheid. Dit is de beroemde kierkegaardiaanse ‘sprong’: te kiezen voor beweging in plaats van stilstand, zonder garantie of grip op wat komen gaat. Op deze wijze verstaan is de sprong, als uiterste mogelijkheid doordacht, een sprong in het geloof. Geloof, hier dus nadrukkelijk niet begrepen als een ‘naïef vasthouden aan een ingebeelde God’ zoals zelfverklaarde atheïsten het nog wel eens willen duiden, maar als uitdrukking van een existentiële stap, een zelfverhouding die moed vraagt:

‘ Als ik mij tot mijzelf verhoud, dan ontmoet ik als eindig-oneindig mens mijn grond. Dit is niet datgene wat ik zonder meer en in alle concreetheid ben, maar dat wat ik in diepste grond ben. En deze grond is het eeuwige.’[2]

Diepste grond

Slechts in het aanvaarden van innerlijke leegheid openbaart zich de vrijheid van de mens en de geborgenheid in een God. Een God die niet langer in de natuur gezocht, maar als diepste grond van dit eigen innerlijk gevonden wordt. Eeuwigheid, op deze wijze verstaan, roept verzet op: vaak lijken we nog liever opgesloten te blijven in de bunker van onze vertwijfeling dan de eeuwigheid, hier en nu, te omarmen. ‘Uitzetten van papieren schermen tegenover het niets’ noemt de Zweedse diplomaat en schrijver Dag Hammarskjöld (1905 – 1961) dit:

‘Deze armzalige pogingen om een ervaring tastbaar te maken (voor mijzelf, voor anderen?) – de taken van morgen – de vriendschap van y of de aandacht van x voor mijn prestaties: papieren schermen die ik uitzet tegenover het niets om mijn blik te beletten zich te verliezen in de oneindigheid van tijd en ruimte. Kleine papieren schermen. Door de eerste windvlaag stukgeblazen, verbrand door de kleinste vlam. Teder verzorgd – maar voortdurend vervangen. Deze duizeling voor les espaces infinis – overwonnen slechts als we erin durven te kijken, onbeschermd. En erkennen dat zij de werkelijkheid zijn waartegenover we onze existentie moeten rechtvaardigen. Want dit is de waarheid die we moeten vinden om te leven, dat alles is en wij alleen daarin zijn.’[3]

Wie het niet ziet zitten om zelf de slingers op te hangen in het mysterie dat leven heet kan altijd nog besluiten om ze door de eerste windvlaag weg te laten blazen, als kleine papieren schermen, in de stilte van het ogenblik.

[1] S. Kierkegaard, De lelie des velds en de vogel des hemels, vert. uit het Deens door A. Alma, Rotterdam, 1937

[2] S. Kierkegaard, Dagboeknotities, samengesteld en vertaald door W.R. Scholtens, uitg. Ten Have, 1983

[3] D. Hammarskjöld, Merkstenen, uitg. Kok, Kampen, 2007, p. 36

Bron: Het Vermoeden,

 

Top