HET MEISJE DAT AAN DE OEVER VERSCHEEN
Het koele water tintelde op Kama’s huid. Zijn lichaam gestreeld door het zachte water als duizenden vingertoppen die over hem gleden.
Hij sloot zijn ogen en liet zich drijven op de lichte deining van de rivier. De koele geur van het water deed hem dagdromen over al die meisjes die hij beminnen zou. En terwijl hij zo loom dreef en droomde zodat zijn jongensachtigheid uitbundig naar de voorbijdrijvende wolken zwaaide, werd hij uit zijn geluk gerukt door het gegiechel van een meisje. Kama sloeg met zijn armen en benen alsof hij naar de bodem van de rivier werd getrokken door een octopus. Toen hij uiteindelijk weer proestend zijn hoofd boven water stak, zag hij op het strand het meisje zitten dat lachte.
“Wat zat je daar te gluren naar mij,” riep hij met overslaande stem, “had je niet even kunnen waarschuwen dat je er was.”
“De rivier is van iedereen, jongen,” zei het meisje met heldere stem, “voor jou was ze een minnares, ik kom water uit haar scheppen om te drinken, en een ander doet er de was in. De rivier is als een vrouw die alles wat ze heeft, geeft zonder dat ze daar ooit om mort. Ik vond het wel grappig om te zien hoe je zo van haar genoot.”
Kama kon niet uit het water stappen omdat zijn verlangen nog niet uitgestorven was.
“Ik heb je nooit eerder hier gezien. Waar kom je vandaan, en waar ga je naar toe,” vroeg ze.
“Ik trek van stad naar stad, en van dorp naar dorp,” zei hij stoer.
“En hoe lang ben je dan al onderweg?”
“Sinds gisteren,” zei Kama.
“Sinds gisteren! Dan kun je hooguit vanuit het vissersdorp komen. Is dit de eerste ochtend van je reis? Ach, wat schattig. En dan betrapt door een meisje als ik. Wat was je aan het denken?”
“Hoe bedoel je?”
“Toen je daar zo vrolijk lag.”
“Ik, ik was me aan het wassen,” antwoordde Kama nors.
Het meisje werd vertederd door Kama’s ongemakkelijk blik en het rood op zijn wangen.
“Je hoeft je toch niet te schamen, jongen. Ik ben Shakti trouwens, wie ben jij?”
“Kama.”
“Kom uit het water, Kama,” zei ze, “ik heb je toch al lang gezien, wat maakt het uit. Het is lekker hier in de zon.”
Onwillig stapte hij de rivier uit, aarzelend of hij zijn handen nonchalant naast zijn lichaam zou laten hangen of zogenaamd achteloos voor zijn geslacht.
“Niets om je voor te schamen,” zei ze terwijl haar schitterende ogen snel over zijn druppelende lichaam gleden.
Toen hij naast haar ging zitten in kleermakerszit, de armen op zijn schoot, zag hij pas hoe mooi ze was. De sierlijke wenkbrauwen leken door de vaardige hand van een kalligraaf met donkere inkt getekend te zijn, haar wimpers leken de doorzichtige vleugels van een vlinder, en haar ogen waren zo helder en fris als een net ontloken dag.
“Het was alsof de rivier mij vanochtend riep,” zei het meisje met een betoverende lach. “En als de rivier roept, moet je luisteren.”
“Wat riep ze dan,” vroeg Kama, “ Blote jongen gesignaleerd! Alle meisjes snel uitrukken om uit te lachen! Zoiets?”
Shakti lachte. “Je deed niets verkeerd, toch. Je genoot alleen maar van dat prachtige lijf van je. Je enige zonde was dat je er niemand anders van deed mee genieten. Wel, dat heb ik dan maar gedaan.”
Hij was verbaasd door haar vrijmoedigheid. Het meisje was beslist jonger dan hem. Zestien, hooguit zeventien jaar.
“Woon je hier in de buurt,” vroeg hij.
“Ja, daar” zei ze en wees naar het oerwoud dat begon achter de bosjes waar hij de nacht had doorgebracht.
“Hoe…”
“Ik ben kluizenaar.”
“Kluizenaar?,” vroeg Kama slim, “kluizenaars die zijn toch net op zichzelf? Die verschuilen zich toch diep in de bossen wanneer iemand hen passeert?”
“Dat klopt,” zei ze, “maar ik zei je toch dat de rivier mij vanochtend riep. Ze had gelijk.”
“Hoe bedoel je?”
“Dat ik hier de liefde zou vinden.”
“Ik snap niet…”
“Jij.”
“Ik?”
“Jou zou ik hier vinden. Toen ik je zo op het water zag liggen, vol van leven en wellust, wist ik dat jij de reden was dat ik een jaar lang in dit woud had gewoond zonder iemand te spreken. Levend van de noten en de bessen, van gebed en meditatie. Nu jij er bent, begrijp ik het pas. Jij bent mijn verlangen.”
Ongelovig staarde Kama naar het beeldschone meisje dat hem met zoveel vanzelfsprekendheid de liefde verklaarde. Het meisje dat hem aankeek met ogen vol acceptatie van alles wie hij was zonder spoor van twijfel.
“Snap je het nog niet,” vroeg ze toen ze zijn onbegrijpende blik zag, “wij horen bij elkaar, jij en ik. Jouw reis is gisteren begonnen maar vandaag ben je al op je eindbestemming. Ik heb hier op jou gewacht. Het was een lang jaar maar geen dag had ik er van willen missen omdat ik wist dat jij zou komen.”
“Maar… dat kan niet…”, zei hij geschrokken. “Het spijt me. Ik ben op reis. Ik ben op zoek.”
“Dat weet ik toch,” zei ze terwijl ze opstond. Haar silhouet tekende zich af tegen de fel broeiende zon en nu pas zag Kama de scherp gesneden contouren van haar lichaam alsof ze door Krishna zelf uit marmer was uitgehakt.
“Het is mij voldoende dat ik je gezien heb. Dat de liefde een gezicht en lichaam heeft gekregen. Daardoor zal ik de ontberingen beter kunnen doorstaan. Natuurlijk weet ik dat je vele andere vrouwen zult beminnen. Ik weet niet eens of ik je ooit terug zal zien. Maar dat is niet belangrijk. Ik heb de liefde in de ogen gekeken en dat is voor mij genoeg reden om voor te leven.”
Ze draaide zich zonder aarzelen om en wandelde gracieus over het strand naar het woud.
“Wacht,” riep Kama, “wacht. Dit kan toch niet. Gun me even de tijd om dit te begrijpen, Shakti.”
“Wat begrijp je dan niet,” vroeg ze met een droeve glimlach toen ze zich omdraaide.
“Je kent me toch niet? Je kunt toch niet je leven lang hier op me wachten? Ik kom niet meer terug. Nooit. Ik ben op weg om de liefde te leren. Ik moet naar het oosten.”
“Natuurlijk. Dat moet je ook doen. Ik vraag je toch niet om hier te blijven. Ik vraag je niet om terug te keren. Ik vraag je niets. Ik wil je alleen maar liefhebben. Met heel mijn wezen, heel mijn hart, heel mijn lichaam, elk moment van mijn leven. Ik wilde de liefde vinden. Jij wilt ze zoeken. Natuurlijk. Daarom ben je man. Daarom moet jij de wereld in.”
“Wacht eens even,” zei Kama nu beledigd. “zo gemakkelijk gaat dat niet. Je verklaart me de liefde, zegt dat je altijd van me zult houden, en dan ga je er vandoor. We hebben elkaar niet eens lief gehad!”
“Wat ben je toch een gekke jongen. Jij gaat toch op reis? Niet ik. Je kan er ook voor kiezen om bij mij te blijven. Om te vinden in plaats van te zoeken. We kunnen hier samen leven. Of de wereld in trekken. Er is iemand die ons verhaal schrijft. Die plannen met ons heeft, een bepaald doel. Opeens bedacht hij dat we elkaar hier tegen zouden komen. We kunnen hem vragen onze liefdesgeschiedenis te schrijven. We zijn niet willoos in zijn handen. We zijn sterk genoeg om hem van zijn plan te kunnen laten afwijken. Hij wil alleen maar het best mogelijke verhaal. We kunnen alle avonturen en levens leiden die we kiezen. Ieder moment kunnen we onze bestemming veranderen. En we zouden elkaar ook gewoon lief kunnen hebben,” zei ze, “wil je dat?”
“Bedoel jij dat we de helden uit een gedicht zijn dat iemand over ons schrijft? Dat niet ik de beslissing nam om op zoek te gaan naar de liefde, maar hij?”
“Ja, dat bedoel ik,” zei Shakti. “Jij bestaat bij zijn gratie, hij heeft jou en mij gecreëerd. Hij verlangde naar ons en riep ons tot leven. Jij bent de jongen die hij wilde zijn. Ik ben het meisje dat hij wenste te ontmoeten bij de rivier. Hij wil gewoon een mooi verhaal vertellen waarin hij zichzelf beter leert kennen. Maar hij is ons alleen maar dankbaar als we dingen doen die hij niet verwacht, die hij niet kent en niet zelf kan bedenken. In ons leven wil hij zijn eigen leven herontdekken.”
Kama voelde zich erg ongemakkelijk bij wat het meisje hem vertelde. Dat alles wat hij deed, alles wat hij dacht, alles wat hij zei, niet in hemzelf ontstond maar in zijn dichter. Ook deze gedachten. En bij die gedachte werd hij gek.
Shakti liep naar hem toe, keek rond of er niemand luisterde, en fluisterde toen in zijn oor: “Weet je, Kama, ook de dichter wordt geschreven. Hij denkt dat het zijn wil is om ons verhaal te schrijven. Dat hij ons kan laten lopen, lachen, verdrietig zijn, vrijen, zwemmen, wanneer hij wil. Maar hij schrijft alleen maar omdat er iemand anders schrijft dat hij zit te schrijven. Ook hij zit gevangen in zijn eigen verhaal.”
“Waarom hult hij zich in zijn stilzwijgen? riep Kama verontwaardigd uit. Waarom zegt hij niets? Ik heb toch het recht te weten wie hij is? Ik wil wel eens zien aan wiens brein ik ontsproten ben. Hij is toch een soort van…”
“Vader? Jouw vader, inderdaad,” zei Shakti, “en mijn vader. De vader van alles wat we hier rondom ons zien. Van de rivier, de hete zon, het woud. Hij heeft alle dingen gemaakt waarin wij leven. Zonder hem waren wij er niet geweest, en hadden we elkaar niet ontmoet. Je kunt ervoor kiezen boos op hem te zijn, maar ook dankbaar. Hij is de schepper die naar ons verlangde. Hij is Kama. Het verlangen. Hij wil dat we boven ons zelf uitstijgen. Anders geraakt hij verveeld door ons. Dan kunnen we zomaar opeens sterven in een witregel op een half volgeschreven bladzijde. Zonder einde. Een onafgemaakt verhaal dat in een la belandt vol slechte ideeën. …”
“Wel, zeg het dan maar, dichter van me,” riep hij naar de hemel, “zeg dan maar, wat ik moet doen. Zal ik Shakti kussen? Raakt u daar opgewonden van? Zal ik haar beminnen? Zegt u het maar.”
“Ik heb er ook nog wat over te zeggen, hoor,” zei Shakti lachend.
“Nee,” zei Kama brutaal, “als hij besluit dat jij nu je mooie goudkleurige sari aflegt, en we elkaar hier op het strand beminnen zoals nog nooit twee personages elkaar beminden, dan gebeurt het. Dat heb je zelf gezegd.”
“Nee,” zei Shakti droef. “niet dat ik het niet zou willen, Kama, want ik verlang naar je. Het verlangen naar jou heeft me uit het woud gedreven. Toen ik jou zag drijven en de rivier zag beminnen voelde ik een verzengend verlangen in me dat ik nooit eerder voelde. Alsof ik zelf de rivier was die jou met duizend vingertoppen streelde. Maar verhalen gehoorzamen aan wetten. Wetten waar ook onze dichter aan moet gehoorzamen. In een verhaal moeten moeilijkheden worden overwonnen. De held moet strijden om zijn doel te bereiken. Of hij het bereikt of niet is een samenspel tussen jou en de dichter. Maar zonder obstakels, geen verhaal. Misschien blijven we wel eeuwig naar elkaar verlangen. Komen we nooit bij elkaar tenzij in de fantasie van een lezer die naar ons samen zijn verlangt. Mijn rol is voorlopig uitgespeeld. Ik was het mooie meisje dat aan de oever verscheen die eerste ochtend van jouw reis. Het ligt in de aard van het verhaal dat je me lang niet terug zult zien. Ik zal alleen verder leven in jouw gedachten.”
“Die de gedachten van de dichter zijn…”
“Of van jou,” zei ze terwijl ze met een droeve glimlach naar jou wees . “Ja, naar jou die dit verhaal nu leest. Want ik besta op dit moment alleen maar in jouw gedachten. Zoals jij alleen maar in de gedachten van jouw dichter bestaat. Ik ga nu, ik heb al veel te veel gezegd.” Ze gaf een zachte kus op Kama’s lippen en liep toen het verhaal uit, zonder nog één keer om te kijken.
Geert Kimpen (1965) schreef na zijn internationale bestseller De Kabbalist, een tweede succesroman De geheime Newton. Met Rachel, of het mysterie van de liefde, bestendigt Kimpen zijn schrijverschap. Na de 'Prins van Filettino kan niemand meer om hem heen. www.geertkimpen.com